Artikel 3.26.
Het eerste lid geeft de functionele eis voor wering van vocht van binnen voor voor te bouwen bouwwerken.
De tabel van het tweede lid wijst per gebruiksfunctie de voorschriften aan die van toepassing zijn op die gebruiksfunctie. Door aan die voorschriften te voldoen, wordt aan de functionele eis van het eerste lid voldaan. De hiervoor bedoelde voorschriften, die prestatie-eisen inhouden, zijn als volgt over de artikelen verdeeld:
1. | artikel 3.27 bevat eisen aan de factor van de temperatuur van de binnenoppervlakte van wanden van verblijfsgebieden (factor van de temperatuur), en |
2. | artikel 3.28 bevat eisen aan het vermogen tot wateropname van de wanden van een toilet- of badruimte (wateropname). |
Voor de ‘lichte industriefunctie’, ‘niet-verwarmde logiesfunctie’, ‘overige gebruiksfunctie’ en ‘bouwwerk, geen gebouw zijnde’ wijst de tabel van het tweede lid voor dit onderdeel geen enkel voorschrift aan. Het derde lid bepaalt dat de functionele eis op deze gebruiksfuncties niet van toepassing is.
De eis voor de temperatuur van de binnenoppervlakte van een scheidingsconstructie is niet langer van toepassing op een toilet- en een badruimte. Hieraan ligt de motivering ten grondslag dat hoge vochtproducties in dergelijke ruimten mogelijk zijn als gevolg van het normale gebruik van deze ruimten. Niet zo zeer oppervlaktecondensatie is de oorzaak van de vorming van allergenen in bijvoorbeeld de badruimte, maar veeleer vocht als gevolg van het douchen. Het voorschrift met betrekking tot de wateropname van deze scheidingsconstructies voorziet in afdoende mate in het voorkomen van een ongezond binnenklimaat in bedoelde ruimten.