Artikel 3.27.
Het doel van dit artikel is te voorkomen dat er in gebouwen vochtophoping als gevolg van condensatie optreedt. Dit gebeurt met het oogmerk zoveel mogelijk te voorkomen dat er een gunstig milieu ontstaat voor schimmels en huisstofmijt.
Condensatie wordt voorkomen door het vermijden van relatief koude binnenoppervlakken, de zogenoemde koudebruggen. Het gaat daarbij om constructie-onderdelen die een verblijfsgebied voor het verblijven van mensen begrenzen. Het begrip ‘factor van de temperatuur van de binnenoppervlakte’ (f-factor) geeft een verhouding weer tussen twee grootheden. Enerzijds is dit het verschil tussen de temperatuur op het binnenoppervlak van een constructie-onderdeel en de buitentemperatuur, en anderzijds het verschil tussen de binnentemperatuur en de buitentemperatuur.
Het eerste en tweede lid gelden slechts voor de uitwendige scheidingsconstructie en de begane-grondvloer voorzover deze een verblijfsgebied begrenzen. Gevels ter plaatse van bijvoorbeeld een toilet- of badruimte, een serre of aangebouwde garage vallen er niet onder, evenmin als het dak boven een zolder die niet als verblijfsgebied voor het verblijven van mensen is ingericht.
Ter voorkoming van condensvorming op binnenwanden tussen dergelijke ruimten en het verblijfsgebied bevat het derde lid een eis aan deze inwendige scheidingsconstructies.
In het vierde lid is bepaald dat voor bepaalde onderdelen van, of voorzieningen samenhangend met wanden, de eisen betreffende condensvorming niet gelden. Het gaat hierbij om ramen, deuren, kozijnen, voorzieningen voor ventilatie, voor toevoer van verbrandingslucht, voor afvoer van rook en dergelijke constructie-onderdelen. Zou die eis wel zijn gesteld, dan zouden de kosten daarvan niet in redelijke verhouding staan tot het daarvan te verwachten positieve effect.
Het vijfde lid bevat een uitzondering op de eisen inzake condensvorming op wanden van verblijfsgebieden. Deze uitzondering is gemaakt voor gebouwen die niet worden verwarmd met het oog op het verblijven van mensen. De uitgezonderde gebouwen kunnen dus wel zijn verwarmd met het oog op bijvoorbeeld het vorstvrij houden. Feitelijk gaat het hier om gebouwen waarin slechts af en toe mensen aanwezig zullen zijn, bijvoorbeeld in verband met het verrichten van arbeid. Deze gebouwen moeten behoren tot de ‘andere industriefunctie’, zoals bijvoorbeeld bepaalde productiehallen en opslag- en bewaarfuncties.