Bouwbesluit Online 2012


2. Inspectie

2.1Pre-inspectie

Voorafgaand aan de inspectie moet informatie worden verzameld. Doorgaans is de eigenaar of technisch beheerder van de installatie de partij die deze informatie kan verstrekken. De te verzamelen informatie bestaat uit de onderdelen zoals benoemd in de onderstaande tabel.

In de laatste kolom is aangegeven onder welk diploma dit valt.

Benodigde documentatie
Omschrijving Totaal nominaal koelvermogen Deskundige
70-270 kW >270 kW
1. Overzicht koelmachines inclusief locatie van alle componenten 1 en vermogen v V A
2. Omschrijving zone-indeling v V B
3. Beschrijving van regeling watertemperatuur koelinstallatie v, alleen gekoeld water systemen v, alleen gekoeld water systemen B
4. Beschrijving van de regeling van bedrijfstijden koelinstallatie v V A
5. Beschrijving van de regeling vande stooklijnen voor koeling en verwarming van de zones v V B
6. Onderhoudslogboek koelmachine v V A
7. Onderhoudslogboek luchtbehandeling v V A
8. Energiegebruiksgegevens, inclusief de beschikbare onderbemetering v V B
9. Klachtenregister v V B
10. Monitoringsgegevens (prestatie) v V B
11. Ontwerpspecificaties koelinstallatie met onder andere bepaling benodigd koelvermogen, principe-schema’s en revisietekeningen v V B
12. a) Opgave bruto vloeroppervlakte, alleen indien ontwerpspecificaties niet beschikbaar zijn v V A/B
12. b) Opgave glasoppervlak als percentage van de gevel n V B
13. Monitoringsgegevens energieopslagsysteem v (uitsluitend energieopslagsystemen) v (uitsluitend energieopslagsystemen) B
1 de componenten omvatten ten minste: de koudeopwekker, de verdampers, de condensors, de regeling en de hoofddistributie
v = verplicht aanwezig
n = niet nodig voor de inspectie

2.2Beoordeling systeeminformatie

Nr Inspectie/beoordeling Advies bij onvoldoende resultaat Deskundige
1 Controleer of de documentatie uit tabel 2.1 beschikbaar is. Ontbrekende informatie alsnog opstellen. Zie par. 2.1.1
2 Controleer of er regelmatig onderhoud wordt uitgevoerd door controle van het logboek.De frequentie van het uitgevoerde onderhoud moet ten minste voldoen aan de eisen volgens de F-gasseninspectie. Onderhoud aan de overige componenten moet ten minste jaarlijks plaatsvinden. Regelmatig onderhoud uitvoeren. A
3 Controleer of er in het klachtenregister klachten zijn die telkens terugkeren en of deze zijn opgepakt. Hierbij wordt uitsluitend gekeken naar de klachten die een relatie hebben met het energiegebruik.Ga na of hierbij geen maatregelen zijn getroffen die in strijd zijn met de geldende arbo-regels1. Bijhouden van het klachtregister.Terugkerende klachten adequaat verhelpen. B
1 Hierbij kan worden bijv. gedacht worden aan ventilatiehoeveelheden en daglicht op de werkplek

2.3Inspectie koude-opwekker

Nr Inspectie/beoordeling Advies bij onvoldoende resultaat Deskundige
1 Bepaal de plaats van de componenten van de koelinstallatie en controleer de directe omgeving van deze componenten op belemmeringen voor een goede werking. Verwijderen van de aanwezige belemmeringen. A
2 Controleer of het principeschema (met name de zone-indeling) overeenkomt met de werkelijke situatie. Aandachtspunt hierbij zijn met name wijzigingen die zijn aangebracht ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. Updaten van het principeschema. A
3 Controleer of de koudemiddelleidingen tussen koelmachine en verdamper(s) geïsoleerd zijn (multi-splitsystemen). Controleer daarnaast bij koudemiddelleidingen in de buitenlucht de staat van de isolatie (met uitzondering van energieopslag). Let hierbij met name op veroudering van de isolatie als gevolg van ultraviolette straling (UV-straling). Aanbrengen of vervangen van de isolatie. A
4 Vergelijk de prestatie van de koelinstallatie zoals opgenomen in de documentatie, met de prestaties van een nieuw gelijkwaardig systeem als volgt.Bepaal de efficiency (COP1) van de huidige opwekker volgens de specificaties en vergelijk dit met wat realistisch is voor een gelijke schaalgrootte bij de huidige stand der techniek. De te bereiken besparing is gelijk aan:(1-COPhuidig/COPstand der techniek) x 100%. Geef aan welke besparing te bereiken valt door vervanging van de installatie. B
5 Beoordeel de prestatie van het energieopslagsysteem aan de hand van de gemiddelde deltaT tussen de onttrekking en de injectie (alleen energieopslag) aan de hand van de volgende formule:DeltaT = geladen energiehoeveelheid (in MWh)/(1,16* verpompte waterhoeveelheid in m3), beide gemeten over dezelfde tijdsperiode.De bepaling moet uitgevoerd worden voor zowel warmte- als koudebedrijf. Een gemiddelde deltaT van minder dan 3°C (voor koeling en/of verwarming) duidt op een niet optimaal werkende installatie. Installatie aanpassen en/of opnieuw inregelen. B
1 COP: Coëfficient Of Performance (gedefinieerd als eenheden opgewekte koude per gebruikte eenheden energie input)

2.4Inspectie watercirculatiesystemen-, pompen en leidingen

Nr Inspectie/beoordeling Advies bij onvoldoende resultaat Deskundige
1 Controleer in gekoeld watercirculatiesystemen of de koud waterleidingen en appendages daar waar toegankelijk geïsoleerd zijn.Een goede isolatie van gekoeld waterleidingen is dampdicht en omsluit de volledige leiding of appendage Koud waterleidingen isoleren en/of de isolatie vervangen. A
2 Meet het temperatuurverschil tussen de aanvoer en retourtemperatuur. Vergelijk dit met de ontwerpspecificaties. Wanneer deze niet beschikbaar zijn, mag een verschil tussen de aanvoer en retourtemperatuur van 6°C worden verondersteld. Is het temperatuurverschil meer dan 2°C kleiner dan de (veronder-stelde) uitgangspunten, is er sprake van een significante afwijking. Deze controle moet uitgevoerd worden wanneer de koelinstallatie op ten minste 30% van het vermogen draait. Wanneer deze gegevens gemonitord worden, kunnen deze data worden gebruikt. Installatie opnieuw inregelen. A

2.5Inspectie afgifte condensorwarmte

Nr Inspectie/beoordeling Advies bij onvoldoende resultaat Deskundige
1 Lokaliseer de condensorunits en controleer de toestand (onder andere vervuiling) en de werking van de installatie.Let met name op of de lucht zich voldoende vrij door de condensors kan bewegen. Herstel/reinig de condensorunits. A
2 Controleer of de unit zonder belemmeringen door gebouwen, installaties of anderszins lucht kan aanzuigen.Let met name op of de lucht voldoende vrij kan worden aangezogen en afgeblazen. Bij plaatsing naast of tussen hoge gebouwen bestaat het risico van kortsluiting van de lucht, waardoor afgeblazen lucht opnieuw wordt aangezogen Condensor verplaatsen of de luchtstroom aanpassen. A
3 Controleer of de lucht die aangezogen wordt niet reeds verwarmd is door andere bronnen.Er is sprake van (voor)verwarmde lucht, wanneer de lucht die wordt aangezogen door de condensors deels bestaat uit uitblaaslucht uit de luchtbehandeling of uit rookgassen van een stookinstallatie. Condensor of de andere verwarmingsbron verplaatsen. A
4 Controleer de draairichting van de ventilatoren terwijl de condensors in bedrijf zijn, voor zover er draaistroommotoren zijn toegepast.De draairichting van condensorventilatoren is correct wanneer de lucht van onderaf naar boven wordt gezogen. Bij verticale condensors is de correcte richting aangegeven op de condensors. Draairichting condensorventilatoren omkeren. A
5 Controleer de afkoeling van het koelwater over de koeltoren. Let daarbij op het voorkomen van een mogelijke legionellabesmetting.Meet daarvoor het temperatuurverschil tussen het water dat de koeltoren ingaat en dat de koeltoren verlaat. Vergelijk dit met de ontwerpspecificaties. Wanneer deze niet beschikbaar zijn, kan een temperatuurverschil van 6°C worden verondersteld als ontwerpwaarde. Wanneer het verschil meer dan 2°C kleiner is dan de (veronderstelde) ontwerpuitgangspunten, is er sprake van een te kleine afkoeling. Koeltoren inspecteren op vervuiling. B

2.6Inspectie warmtewisselaars afgifte-units

Nr Inspectie/beoordeling Advies bij onvoldoende resultaat Deskundige
1 Controleer de warmtewisselaars in de ruimtes op vervuiling. Deze controle moet steekproefsgewijs worden uitgevoerd.Let op of de lucht voldoende goed kan circuleren over de warmtewisselaar van de binnenunits in de ruimtes. Warmtewisselaars reinigen. A
2 Wanneer er niet aantoonbaar onderhoud plaatsvindt aan de ruimte-units, dienen de filters steekproefsgewijs gecontroleerd te worden.Onderhoud van de binnenunits kan worden aangetoond door onder andere het logboek, waarin omschreven is welke onderhoud is uitgevoerd. Wanneer dit niet of onvoldoende plaatsvindt dienen de filters te worden geïnspecteerd en visueel te worden beoordeeld. Filters vervangen en periodiek controleren van de filters A

2.7Inspectie luchtbehandeling in de ruimte

Nr Inspectie/beoordeling Advies bij onvoldoende resultaat Deskundige
1 Wanneer er regelmatig klachten zijn betreffende tocht of luchtstroming dan moet de locatie en het type van inblaas- en afzuigroosters steekproefsgewijs worden gecontroleerd. Controleer of de inblaasroosters werkelijk inblaasroosters zijn en of er voor de afzuiging gebruik gemaakt is van afzuigroosters. Inblaas- en afzuigroosters juist plaatsen of juiste type plaatsen. A
2 Controleer steekproefsgewijs of het luchtbehandelingssysteem zich nog in de oorspronkelijke toestand bevindt. Let met name op afdichtingen, en/of belemmeringen van inblaasopeningen.Er is sprake van significante afwijkingen van de ontwerptoestand van het luchtbehandelingssysteem wanneer roosters zich (half) boven wanden bevinden en/of ze deels of geheel zijn afgedekt. Dit is vaak het gevolg van verbouwingen of klachten. Oorzaak/oorzaken van de afwijkingen verhelpen. A

2.8Inspectie luchtbehandelingssysteem

De in deze paragraaf opgenomen inspectie moet alleen worden uitgevoerd wanneer de luchttemperatuur actief verlaagd kan worden1.

Nr Inspectie/beoordeling Advies bij onvoldoende resultaat Deskundige
1 Controleer de frequentie waarmee onderhoud van het luchtbehandelingssysteem plaatsvindt en ga na of de kwaliteit van de luchtfilters hierbij wordt beoordeeld.In het algemeen is een onderhoudsfrequentie voor het luchtbehandelingssysteem van ten minste eenmaal per jaar noodzakelijk. Hierbij moet de kwaliteit van de filters worden beoordeeld. Onderhoud van het luchtbehandelingssysteem uitvoeren met de juiste frequentie. A
2 De filters dienen te worden gecontroleerd op vervuiling. Verder moet de drukval over de filters worden gemeten en vergeleken met realistische waarden.Tenzij de productspecificaties van de luchtbehandelingskast anders aangeven, kan in het algemeen gesteld worden dat bij een drukval van meer dan 250 Pascal over de filters om de luchtbehandelingskast er sprake is van vervuilde filters. Filters vervangen. A
3 Controleer of de warmtewisselaars in de luchtbehandelingskast vervuild zijn, dan wel dat deze beschadigd zijn of de luchtstroming belemmerd wordt Vervuiling van de warmtewisselaars in de luchtbehandelingskast is vaak het gevolg van het tijdelijk gefunctioneerd hebben zonder filters of met defecte filters. Beoordeling op basis van visuele inspectie. Warmtewisselaars reinigen of herstellen. A
1 Koude-terugwinning met behulp van een warmtewiel geldt hierbij niet als actieve koeling.

2.9Inspectie luchtinlaat

Nr Inspectie/beoordeling Advies bij onvoldoende resultaat Deskundige
1 Lokaliseer de luchtinlaten van het systeem en controleer of de lucht vrij kan instromen.De luchtstroom naar de luchtinlaat van de luchtbe-handelingskast wordt belemmerd wanneer er in de luchtinlaat grote vervuilingen aanwezig zijn. Belemmering van de luchtinstroom verhelpen. A
2 Controleer of de lucht die wordt aangezogen niet opgewarmd kan worden door andere bronnen.Er is sprake van de aanzuig van (voor)verwarmde lucht, wanneer de door de luchtbehandelingskast aangezogen lucht deels bestaat uit uitblaaslucht uit de luchtbehandeling of uit rookgassen vanuit een verwarmingsinstallatie. De beoordeling moet plaats vinden door een visuele beoordeling op basis van good practices. Luchtinlaat of andere warmtebron verplaatsen. A

2.10Inspectie regeling

Nr Inspectie/beoordeling Advies bij onvoldoende resultaat Deskundige
1 Controleer of de zonering in de distributie correct is. Een correcte zonering houdt rekening met het verschil in koude-vraag als gevolg van verschil in oriëntatie, bedrijfstijden, interne warmtelast et cetera en is afgesteld op optimaal presteren van het systeem onder typische weersomstandigheden.Bij een goede zone-indeling, zijn ruimtes met een verschillende koude-vraag (als gevolg van verschil in zonbelasting, gebruik et cetera) aangesloten op verschillende zones. Zonering aanpassen. B
2 Controleer of de klok die de installatie aanstuurt de juiste tijd aangeeft.De afwijking van de aangegeven en de werkelijke tijd van de bedrijfsklok mag maximaal tien minuten bedragen. Tijd van de (schakel) klok aanpassen. A
3 Controleer de instellingen van het klokprogramma dat de koelinstallatie aanstuurt. Let hierbij op of de in- en uitschakelmomenten aansluiten bij de bedrijfstijden van het pand. Let ook op of er rekening gehouden wordt met perioden waarin het pand buiten bedrijf is zoals het weekend of vakantieperioden.De inschakeling van de koelinstallatie van meer dan één uur voor het begin van de bedrijfstijd is normaal gesproken niet noodzakelijk, tenzij er sprake is van betonkernactivering als koudeafgiftesysteem. Instellingen van het klokprogramma aanpassen. A
4 Controleer steekproefsgewijs de plaats van de temperatuursensoren in het systeem.De juiste plaats voor de meting van de aanvoertemperatuur is de centrale verdeler van de koude. Controleer bij ruimtetemperatuurmetingen of de aangesloten regeling daadwerkelijk de ruimtetemperatuur in de betreffende ruimte beïnvloed. Temperatuursensoren verplaatsen. B
5 Controleer steekproefsgewijs of de gemeten temperatuur van de temperatuursensoren in het systeem overeenkomt met de werkelijke temperatuur.Een afwijking van meer dan 1°C tussen gemeten temperaturen en weergegeven temperaturen geldt als een te grote afwijking. Sensoren (laten) kalibreren. A
6 Controleer op centraal niveau of zones niet tegelijkertijd worden voorzien van koeling en verwarming.Tegelijk koelen en verwarmen is mogelijk bij een 4-pijps distributiesysteem. Controle is mogelijk door controle van de stooklijnen (of andere regeling van de aanvoertemperatuur) van zowel de verwarming als de koeling. Wanneer de koelgrens lager ligt dan de stookgrens is er sprake van gelijktijdige verwarming en koeling. Regeling voor koelen en verwarmen aanpassen. B
7 Controleer steekproefsgewijs op ruimteniveau of ruimtes niet tegelijkertijd worden voorzien van koeling en verwarming.Gelijktijdige koeling en verwarming op ruimteniveau treedt mogelijk op in hoekvertrekken. Instellingen van de regeling voor koelen en verwarmen wijzigen. A
8 Controleer de wijze waarop het luchtdebiet wordt geregeld. Vergelijk de energetische efficiëntie hiervan met de huidige stand der techniek.De huidige wijze van regeling moet worden vergeleken met de gangbare regeling voor systemen van vergelijkbare grootte. In de meeste gevallen is debietregeling door toerenregeling de ‘stand der techniek’. Geef aan welke besparing mogelijk is door over te stappen op de huidige stand der techniek. B
9 Beoordeel voor gekoeld watersystemen de regeling van de watertemperatuur.Koelzones die uitsluitend worden gebruikt voor comfortkoeling, kunnen worden voorzien van een stooklijn. Ga na of de watertemperatuur afhankelijk is van de buitentemperatuur en/of zoninstraling. Een stooklijn toepassen. B

2.11Bemetering

De in deze paragraaf opgenomen inspectie is niet van toepassing voor systemen waarin uitsluitend wordt gekoeld met adiabatische koeling en/of energieopslag (zonder gebruik van een warmtepomp tijdens koelbedrijf) en voor vrije of passieve koeling.

Nr Inspectie/beoordeling Advies bij onvoldoende resultaat Deskundige
1 Controleer of er meters aanwezig zijn voor het bemeten van het energiegebruik van de installatie.Een energiemeting moet uitsluitend het energiegebruik te meten van de koelinstallatie en direct daaraan gekoppelde hulpsystemen. Plaats meter(s) ter bepaling van het energiegebruik van de koelinstallatie en deze periodiek uitlezen. B
2 Controleer of er meters aanwezig zijn voor het bemeten van de prestatie van de installatie.Een prestatiemeting meet zowel de geleverde hoeveelheid koude als het energiegebruik van de installatie. Wanneer er geen meters aanwezig zijn voor systemen met een nominaal koelvermogen > 270 kW: Plaats meter(s) ter bepaling van het energiegebruik van de koelinstallatie en deze periodiek uitlezen. B
3 Wanneer er wel meetinstrumenten aanwezig zijn voor de meting van het energiegebruik dan wel de prestatie van de installatie, controleer dan of deze periodiek worden uitgelezen.Controle of aanwezige meters periodiek worden uitgelezen kan door het opvragen van de laatste verbruiken/prestaties aan de beheerder. Lees meter(s) ter bepaling van het energiegebruik van de koelinstallatie periodiek uit. B
4 Wanneer er energiegebruiksmetingen aanwezig zijn, controleer dan of het energiegebruik voor koeling realistisch is gezien de aard en het gebruik van het gebouw.Een redelijke indicatie voor het jaarlijks energiegebruik van de koelinstallatie is circa 500 maal het opgesteld vermogen (kW). Wanneer het energiegebruik meer dan 20% hoger ligt, zonder aanwijsbare oorzaak is er sprake van een hoog energiegebruik. Achterhaal de oorzaak van een hoog energiegebruik en verhelp dit zo mogelijk. B
5 Wanneer er gegevens bekend zijn betreffende de prestatie monitoring van de installatie, vergelijk dan de werkelijke prestatie met de ontwerpspecificaties van de installatie.Er is sprake van een significant verschil tussen de werkelijke prestaties en ontwerpspecificaties wanneer de werkelijke prestaties van de installatie meer dan 20% afwijken van de ontwerpspecificaties. Onderzoek en verhelp zo mogelijk de oorzaak van het verschil tussen de werkelijke prestatie en de ontwerp-specificaties. B

2.12Beoordeling grootte

De in deze paragraaf opgenomen inspectie is niet van toepassing voor systemen waarin uitsluitend wordt gekoeld met adiabatische koeling en/of energieopslag (zonder gebruik van een warmtepomp).

Nr Inspectie/beoordeling Advies bij onvoldoende resultaat Deskundige
1 Controleer of het opgestelde vermogen overeenkomt met het benodigd vermogen. Het benodigd vermogen van het systeem opnieuw bepalen bij vervanging van de installatie en de installatiegrootte hierop afstemmen. B
2 Beoordeel de systeeminhoud in relatie tot de grootte van de koelinstallatie.De systeeminhoud is te klein wanneer het aantal starts meer bedraagt dan vier per uur. Bij een te kleine systeeminhoud een buffer opnemen in het systeem. B

Toelichting beoordeling grootte

De beoordeling van de grootte van het koelsysteem betreft een vergelijking van het opgesteld vermogen met een indicatie van het benodigd vermogen. Deze indicatie van het benodigd vermogen kan op meerdere manieren worden verkregen.

1. Bepaling van de grootte op basis van ontwerpspecificaties Wanneer de oorspronkelijke ontwerpgegevens van het pand beschikbaar zijn in de vorm van een koellastberekening, bestek of ander ontwerpdocument waarin het benodigd koelvermogen is opgenomen, geldt dit als indicatie voor het benodigd vermogen.Wanneer het opgesteld koelvermogen meer dan 20% afwijkt van dat benodigd vermogen (op basis van ontwerpspecificaties) dan adviseren om het benodigde vermogen en de afstemming met het opgesteld vermogen opnieuw te bepalen.
2. Indien totaal nominaal koelvermogen ≤ 270 kW: bepaling grootte op basis van kengetallen Voor koelinstallaties met een totaal nominaal koelvermogen tot 270 kW, kan een indicatie worden verkregen van het benodigd vermogen op basis van kengetallen. Als eenvoudige vuistregel kan aangehouden worden dat het benodigd vermogen gelijk is aan 125 W/m2 bruto vloeroppervlak. Voor op het zuiden georiënteerde ruimtes met een glaspercentage van minimaal 60% met een koelsysteem waarbij op vertrekniveau wordt gekoeld met koude gedistribueerd door gekoeld waternet of een koudemiddelnet zijn waardes tot 140 W/m2 realistisch.De genoemde waarden gelden voor koeling van de normale functies, inclusief de serverruimte voor normale kantoortoepassingen. Koelvermogen dat benodigd is voor de koeling van bijzondere apparatuur, zoals grote servers et cetera is hierin niet opgenomen. Het benodigd koelvermogen voor deze apparatuur wordt bepaald op basis van het opgestelde elektrische vermogen. Hierbij is er voor elke kW opgesteld elektrisch vermogen ook circa 1 kW koelvermogen benodigd.Wanneer het opgesteld vermogen meer dan 10% groter is dan het benodigd vermogen op basis van kengetallen wordt geadviseerd om het koelvermogen nauwkeurig te bepalen en het opgesteld vermogen hierop af te stemmen.
3. Indien totaal nominaal koelvermogen > 270 kW: bepaling grootte via schatting Voor koelinstallaties met een totaal nominaal koelvermogen groter dan 270 kW geldt de volgende schatting van het benodigd vermogen. Als eerste wordt een schatting gemaakt van het glaspercen-tage in de gevel. Hierbij is de zuidgevel leidend. Wanneer de zuidgevel niet representatief is, wordt de westgevel als maatgevend beschouwd.Bepaal het glaspercentage. Dit is het aandeel glas dat aanwezig is in de buitengevel (in formule-vorm: glasoppervlak/geveloppervlak x 100%).Bepaal op basis van het glaspercentage en het feit of er wel of geen buitenzonwering is toegepast het benodigd vermogen volgens de volgende figuur.
Afbeelding

De waarde volgens de figuur geldt voor koeling van de normale functies, inclusief de serverruimte voor normale kantoortoepassingen. Koelvermogen dat benodigd is voor de koeling van bijzondere apparatuur, zoals grote servers et cetera is hierin niet opgenomen. Het benodigd koelvermogen voor deze apparatuur moet bepaald worden op basis van het opgestelde elektrische vermogen.Wanneer het opgesteld vermogen meer dan 10% groter is dan het benodigd vermogen moet geadviseerd worden om het koelvermogen nauwkeurig te bepalen en het opgesteld vermogen hierop af te stemmen.

2.13Alternatieven

Nr Inspectie/beoordeling Advies bij onvoldoende resultaat Deskundige
1 Overweeg de haalbaarheid van alternatieve oplossingen. In onderstaande toelichting zijn alternatieve oplossingen opgenomen.Wanneer er een EPA-U maatwerkadvies beschikbaar is (maximaal 10 jaar oud), vervalt de beoordeling van alternatieve oplossingen genoemd onder reductie koude-vraag. Haalbare maatregelen toepassen, eventueel bij vervanging of renovatie. B

Toelichting alternatieven

Hierna zijn relevante alternatieven opgenomen die het energiegebruik van de koelinstallatie kunnen reduceren. Per maatregel is aangegeven hoe de haalbaarheid moet worden afgewogen en of deze maatregel geadviseerd moet worden.

  • Reductie koude-vraag
    1.Het toepassen van buitenzonwering. Deze maatregel wordt afgewogen bij alle bouw/verbouwplannen. Deze maatregel moet opgenomen worden in de algemene lijst met energie-besparende maatregelen. Wanneer er specifiek klachten zijn met betrekking tot te hoge ruimtetemperaturen, moet de maatregel expliciet geadviseerd worden.
    2.Dakisolatie. Deze maatregel wordt afgewogen bij alle bouw/verbouwplannen. Deze maatregel is opgenomen in de algemene lijst met energiebesparende maatregelen.
    3.Toepassing efficiënte apparatuur. De reductie van de interne warmtelast door aanschaf van efficiënte apparatuur is opgenomen in een algemene lijst met maatregelen.
    4.Toepassing efficiënte verlichting en verlichtingsregelingen. De reductie van de interne warmtelast door de toepassing van efficiënte verlichting is opgenomen in een algemene lijst met maatregelen.
    5.Centraal plaatsen van printers en copiers et cetera, en deze direct afzuigen. Deze optie is opgenomen in een algemene lijst met maatregelen.
    6.Het uitvoeren van een energieprestatie advies. Deze optie is opgenomen in een algemene lijst met maatregelen.
  • Efficiënte opwekking
    1.Verhoog voor zover mogelijk de temperatuur van het koude water. Let bij de selectie van afgifteapparatuur op installaties die geschikt zijn voor hoog temperatuurkoeling. (aanvoertemperatuur > 10°C). Deze optie is opgenomen in een algemene lijst met maatregelen.
    2.Controleer of pompen in het koud watercircuit voorzien zijn van een automatische toerenregeling. Wanneer dit niet het geval is, wordt plaatsing van een toerenregeling aanbevolen.
    3.Controleer of er ruimtes zijn die een (bijna) permanente koelvraag hebben. Wanneer dit het geval is, is het zinvol deze ruimtes te voorzien van vrije koeling. Is dit nog niet het geval, dan wordt de toepassing van vrije koeling aanbevolen.
    4.Ga na of er in de zomerperiode restwarmte op een temperatuur van ten minste 70°C beschikbaar is binnen of nabij het gebouw. Restwarmte is warmte die vrijkomt, zonder dat er een nuttige toepassing voor is. Deze warmte wordt doorgaans afgegeven aan de buitenlucht. Wanneer dit het geval is, wordt aanbevolen de mogelijkheden voor het gebruik van absorptie-koeling te overwegen. Bij deze overweging moet expliciet gecontroleerd worden of de toepassing van absorptiekoeling leidt tot CO2-reductie.
    5.Wanneer het noodzakelijk is dat verwarming en koeling op centraal niveau tegelijk in bedrijf zijn, wordt aanbevolen de mogelijkheden voor het gebruik van de condensorwarmte nader te onderzoeken.
    6.Ga na voor installaties met een nominaal vermogen > 270 kW of het verwarmingssysteem geschikt is voor lagetemperatuurverwarming (aanvoertemperatuur < 55°C). Wanneer dit het geval is, moet worden aanbevolen om de mogelijkheden voor warmte-koudeopslag en warmtepompen nader te onderzoeken.
    7.Kies bij vervanging van het ventilatiesysteem of de ventilatoren voor de meest efficiënte ventilatoren. Deze optie moet opgenomen worden in een algemene lijst met maatregelen.
    8.Controleer of compressoren voorzien zijn van een automatische toerenregeling. Deze optie moet opgenomen worden in een algemene lijst met maatregelen.
    9.Verhoog voor zover mogelijk de verdampertemperatuur en verlaag voor zover mogelijk de condensortemperatuur. Deze maatregel moet worden opgenomen in een algemene lijst met maatregelen.
Uw gekozen filters:

Type

Gebruiksfuncties